5 juli 2016

Overdenking

Geschreven door Redactie

Overdenking

                 

naar aanleiding van het gedicht ´De man van Nazareth´ van Michel van der Plas

 

Hans Kleve

 

´Man van Nazareth´

 

Bij het welkomstwoord in een kerkdienst die ik meemaakte werd door de dienstdoende ouderling – en dat was heel bijzonder – een gedeelte van een gedicht van Michel van der Plas voorgelezen. Het meer dan het gewone welkomstwoord was voor mij heel verrassend en het gaf door deze inbreng een ander begin en een andere sfeer aan de kerkdienst.

 

Als ik het goed heb onthouden waren het deze regels:

 

Open mijn oren

doe mij zien

leer mij voelen

wat mij te doen staat

waar mijn plaats is

Dat zegt ons de ´Man van Nazareth´ die wij met de naam ´Jezus´ benoemen. Waarom de dichter hier de aanduiding ´Man´ in plaats van ´Jezus´ gebruikt is mij niet helemaal duidelijk. Misschien wil hij ermee aangeven dat hij een zekere schroom heeft, zoals dat bij meer mensen het geval is, om die naam uit te spreken (maar daarover later meer). Of het is gewoon een dichterlijke vrijheid.

 

Michel van der Plas (pseudoniem voor B.G.F. Brinkel) werd geboren in 1927 en is in 2013 overleden. Hij heeft erg veel geschreven: boeken, gedichten, teksten voor cabaretiers en nog meer. Hij was in zijn werkzame leven als journalist jarenlang verbonden aan het weekblad Elsevier. Hij was bevriend met onder andere Godfried Bomans, over wie hij na diens overlijden een biografie schreef. Ook over Guido Gezelle, Alberdingk Thijm en Anton van Duinkerken, katholieke literaire kopstukken, schreef hij biografieën. Over de eerstgenoemde, Guido Gezelle, is eerder in dit kerkblad een boekbespreking opgenomen.

 

Zijn letterkundig werk kenmerkt zich door een brede belezenheid in de westerse literatuur en een overvloed van katholieke thema’s. Dit laatste is terug te voeren op zijn sterke – zij het niet onkritische – katholieke levensovertuiging en de priesteropleiding die hij in zijn jeugd een aantal jaren volgde.

 

Over de titel van het gedicht, ´Man van Nazareth´, is wel het een en ander op te merken.

Er is uit deze benaming af te leiden dat er bij hem een voorkeur is om Hem met deze gewone benaming aan te duiden: voornaam (want met de ´Man van Nazareth´ is vanzelfsprekend Jezus bedoeld) en de plaats waar hij vandaan komt, zoals wij dat ook bij veel persoonsnamen kennen, bijvoorbeeld Jan van Rijswijk, Ton van Raalte en Max van Praag. Mijn eigen naam wijst trouwens ook in diezelfde richting. Het is ook gewoon – en daar wordt vaak de voorkeur aan gegeven – om de naam ´Jezus Christus´ of ´Jezus Messias´ (of in omgekeerde volgorde) te gebruiken.

 

Het spreken en schrijven over Jezus als de ´Man van Nazareth´ kan ook duiden op een opvatting over Hem die als het ware wil aangeven dat Hij een mens van vlees en bloed was, geboren als een gewoon kind, in het gezin van Jozef, de timmerman, en Maria, de moeder van de familie waarvan Jezus deel uitmaakte. Hij was net als zijn vader timmerman van beroep en zal ongetwijfeld van huis uit in dit vak zijn opgeleid.

 

Over de naam ´Jezus´ het volgende: zeker is dat hij bij zijn leven nooit zo is aangesproken want die naam is een vernederlandsing van het Latijnse Jesus, wat weer een verlatinisering is van een Griekse naam, die op zijn beurt weer een vergrieksing is van het Hebreeuwse Jesjoea, een latere vorm van Jehosjoea, waarvan de directe vernederlandsing Jozua is. Deze laatste naam is tevens de naam van het oudtestamentisch Bijbelboek Jozua. Al deze namen betekenen ´Jaweh is redding´ of ´Jaweh redt´.

 

Een gastpredikant die regelmatig in onze kerk een dienst verzorgt, gebruikt ook heel vaak de naam Schoe in plaats van Jezus en ik moet zeggen dat deze aanduiding mij altijd heel goed bevalt en ik er ook de voorkeur aan geef. Vaak heb ik me afgevraagd hoe het is dat ik moeite heb om de naam Jezus in de mond te nemen. Het komt, denk ik, omdat ik altijd die naam verbind met een zekere zoete vromigheid die mij heel erg tegenstaat en het was al in mijn jeugd dat die gevoelens bij mij op kwamen als iemand over Hem sprak of als ik er zelf over moest praten. Het zou mij dus heel goed uitkomen als er over Hem gepraat wordt met de naam Schoe of Joshua. Maar voorop staat bij mij de grootsheid van Hem en ik kan het ook helemaal niet verdragen als mensen de namen Jezus of Jezus Christus als stopwoord (of is het een vloek?) uitspreken.

 

Maar nu het gedicht:

 

Man van Nazareth

wat heb je mij te vertellen

op mijn zoektocht

naar het leven,

het leven in mij

mijn plaats in het leven?

 

Ik ken je verhalen

van buiten

maar niet van binnen

 

Spreek tot mij

van je vertrouwen

in die Vader

van dat vertrouwen

in ieder mens,

van dat vertrouwen

in mij

 

Open mijn oren,

doe mij zien

leer mij voelen

wat mij te doen staat

waar mijn plaats is

 

Wek mij tot leven

elke dag opnieuw

en

eens voorgoed.

 

Wat in eerste instantie in dit gedicht opvalt, zijn de nederigheid en bescheidenheid die de dichter met deze verzen tot uiting brengt. Hij stelt zichzelf uiterst kwetsbaar op en voelt zich afhankelijk van de grootsheid van de ´Man van Nazareth´. Het is eigenlijk een gebed, een vragen om bijstand, om hulp bij het vinden van de juiste levenshouding. Ook spreekt er een groot vertrouwen uit in de goedheid van Hem die aangeroepen wordt, om eigen leven zin en inhoud te geven.

Bij het begin van de eerder genoemde eredienst, werden de regels: ´open mijn oren´(en wat er verder op volgt) gereciteerd en die waren voor de in de kerk aanwezigen een oproep om met al hun zintuigen open te staan voor wat Hij in de eredienst van die ochtend (maar ook verder in het leven van nu en in de toekomst) ons te zeggen heeft.

Verder spreekt het gedicht eigenlijk een duidelijke taal en zal een ieder door het geheel of een gedeelte in het bijzonder zich aangesproken kunnen voelen.

 

Gerelateerd